De compacte stad vraagt om keuzes en vrije ruimte

Beeld: Frank Hanswijk

Het sturen op een compacte stad is niet nieuw. Ook onder Rotterdamse stadmakers staat deze fysieke en maatschappelijke ambitie al langer bekend onder de noemer: de goede groei van de stad. Tijdens de opening van het SMC20 en de SMC Meetup #3 ‘Ruimte in de compacte stad’ praten initiatiefnemers, ontwerpers, ontwikkelaars en ambtelijk en bestuurlijk Rotterdam met elkaar over de kansen en uitdagingen voor de compacte stad. ‘In de compacte stad gaat het heel sterk om keuzes: waar wil je je ruimte voor inzetten.’

De compacte stad is een stedenbouwkundig en planologisch concept. De gemeente Rotterdam schrijft in de Verkenning Omgevingsvisie: ‘In een compacte stad woon je in de buurt van werk, winkels, het openbaar vervoer en andere voorzieningen. Dit is alleen mogelijk wanneer de dichtheid van een stad groot genoeg is.’ Steden compact houden is sinds midden jaren 80 nationaal verstedelijkingsbeleid. Sinds 2008 zet Rotterdam expliciet in op de verdichting van de bestaande stad. De gemeente noemt in haar Omgevingsvisie dat de verdichting niet snel genoeg gaat en er een tekort is aan woningen voor bepaalde doelgroepen.
Zo wordt het belang van de betaalbaarheid van woningen tijdens het SMC meermaals benoemd. Begin dit jaar stond nog in de krant dat Rotterdam voor veel inwoners te duur wordt. De stad groeit (door immigratie en geboortes) maar heeft een negatief verhuissaldo: vorig jaar verhuisden er meer Rotterdammers naar de randgemeentes dan andersom. De vraag wordt gesteld: hoe maken we een compacte stad die voor iedereen prettig en leefbaar is? En wat zouden de Rotterdamse woonmilieus van de toekomst kunnen zijn?
Bekijk hieronder de sessie met de zeven gesprekspartners:

De moderne compacte stad
De ambitie voor het maken van een compacte stad is aldus niet nieuw, maar ook zeker niet van alle tijden. Wanneer we kijken naar het centrum van Rotterdam, dan telde het voor de oorlog nog zo’n 90 duizend inwoners. Na de oorlog woonde er decennialang slechts een kwart van dit aantal in de binnenstad en nu staat de teller op zo’n 36 duizend inwoners. Die historische vooroorlogse binnenstad kunnen we gezien het aantal inwoners zeker een compacte stad noemen. Maar let wel: het woonoppervlak per persoon was destijds veel kleiner dan nu en de kwaliteit van het gros van de woningen erbarmelijk.
De eisen en wensen die we nu aan de compacte stad stellen zijn anders dan toen. En staan tevens in schril contrast met de uitgangspunten waarmee Rotterdam na de oorlog wederopgebouwd is: ruimbaan voor de auto en een zeer beperkt aantal woningen in het stadscentrum dat voornamelijk bedoeld was voor werken, winkelen en recreëren. Dit modernistische uitgangspunt van functiescheiding werd later steeds meer in twijfel getrokken.
Een kwantitatieve én kwalitatieve opgave
Rotterdam streeft de komende 20 jaar naar een toename van 50 duizend woningen verspreid over de stad. De vraag is waar die woningen het beste kunnen komen, aan welke woonmilieus behoefte is en hoeveel ruimte we nodig hebben – en moet alles privé of kan dat ook deels gedeeld met gemeenschappelijke voorzieningen?
In het Zomerhofkwartier (ZOHO), de wijk tussen de Noordsingel en de Hofbogen waar een binnenstedelijke verdichtingsopgave ligt, wordt een masterplan ontwikkeld in de geest van de compacte stad. Het is de opgave om een diversiteit aan woningtypes te ontwikkelen met een mix van sociale huur, vrije huur en koop. ‘En niet geclusterd in afzonderlijke gebouwen maar door elkaar heen’, benadrukt stedenbouwkundige Robbert Jan van der Veen (ECHO). Zo worden er ook relatief kleine appartementen gebouwd die collectieve voorzieningen hebben zoals een dakterras, een woonkamer met gedeelde voorzieningen en een groene daktuin. ‘Het idee dat je woning groter is dan de vierkante meters privé ruimte is een enorme meerwaarde’, aldus architect Patrick Meijers (Orange Architects).
Volgens het ontwerpteam is het vernieuwende aan het plan de horizontaliteit en gelaagdheid met meerdere maaivelden. Op de begane grond ligt de publieke commerciële ‘Lab-laag’ die bestaat uit de gebouwen van het huidige ZOHO, met daar bovenop de meer intieme collectieve ‘Land-laag’ als verbindende groene tussenlaag met een dakenlandschap waaraan woningen liggen, en de bovenste ‘Stad-laag’ bestaat uit verschillende stedelijke woonblokken.
Kiezen en combineren
Op stadsniveau ontwikkelt de gemeente Rotterdam met de Omgevingsvisie onder andere een perspectief op de compacte stad. Sandra Sijbers is programmacoördinator wonen (Gemeente Rotterdam) en legt uit waarom de gemeente dit doet: ‘Steden hebben te maken met complexe opgaven: de trek naar de stad, allerlei transitieopgaven zoals op het gebied van energie, de bevolking die ouder wordt, de klimaatopgave. Het is belangrijk dat de stad een koers voorlegt en daarin ook scherp dillema’s en keuzes aan het licht brengt.’
In een compacte stad gaat het om slimme combinaties van functies. Dit lijkt een Rotterdamse traditie waarbij voorbeelden als het Dakpark en de Schiecentrale worden aangehaald. Maar de uitdaging wordt groter want de ruimte wordt schaarser. ‘Goede groei is slim programmeren, delen en stapelen’, ervaart Sijbers. En dat is makkelijker gezegd dan gedaan: ‘Op gebiedsniveau liggen daar nog uitdagingen, want uiteraard is ieder stukje ruimte in de stad bezet door iets of iemand.’ En niet alle functies zijn even goed te combineren. ‘Iedereen wil de aantrekkelijkheid van de binnenstad, maar niet iedere doelgroep wil nachthoreca op de hoek van de straat’, illustreert ze. We moeten dus keuzes met elkaar maken en daarbij lijkt de inzet van het ruimtelijk ontwerp onmisbaar. In woorden en visies lijkt alles te passen, maar met ontwerpend onderzoek op gebiedsniveau kun je laten zien welke keuzes er gemaakt moeten worden en of schijnbare tegenstellingen, zoals verdichting versus vergroening, te verenigen zijn.
De inzet van ontwerpkracht
In Rotterdam wordt ontwerpkracht op verschillende manieren ingezet. Bijvoorbeeld door lokale ontwerpers en initiatiefnemers die in ‘Stadslabs’ in nauw contact met de buurt aan de stad werken. Maar ook door het organiseren van internationale ontwerpcompetities zoals de Europese prijsvraag Europan.
In het Stadslab Hoogkwartier wordt op wijkniveau onderzocht hoe we kunnen omgaan met grote transitievraagstukken. Onlangs lag de focus op de mobiliteitstransitie en de vergroening en het gebruik van de openbare ruimte. ‘In de compacte stad gaat het heel sterk om keuzes: waar wil je je ruimte voor inzetten’, benadrukt architect en een van de initiatiefnemers van dit stadslab Sanne van Manen (MVRDV). ‘Je hebt nu ruimte waar parkeerplekken zijn, maar dat kan ook groen zijn.’ Dit jaar zijn die parkeerplekken op straat tijdelijk vervangen door terrasvlonders en vergroening. ‘De auto’s zijn inmiddels weer terug maar die tijdelijke interventies leiden ertoe dat bewoners en ondernemers bewuster worden van hun omgeving en de wensen die ze hebben’, leert Van Manen hieruit.
De vrije ruimte die zo’n Stadslab biedt – een testruimte waarin tijdelijke experimenten kunnen plaatsvinden – zien we ook terug in de Europan die vorig jaar ook in Rotterdam plaatsvond. In het kader hiervan deden jonge ontwerpers op vijf locaties in de stad ontwerpstudies naar de woon- en werkmilieus van de toekomst. Christiaan Cooiman (Heijmans) en Michelle Corbeau (AM) noemen het belang van ‘een vreemd paar ogen dat naar de stad kijkt’ waardoor de stad en marktpartijen ook weer fris en anders naar locaties en mogelijke oplossingen gaan kijken. ‘En daar ligt de kracht van dit type ontwerpstudies’.
Ruimte om te testen
De Merwe-Vierhavens (M4H) is een van de Europan-locaties, met als winnend plan de ‘Makers’ Maze’. In dit plan is op een hoger schaalniveau bedacht om de mobiliteit anders op te lossen, een belangrijk onderdeel voor het maken van een compacte stad. Als je dat op een andere manier oplost ontstaan nieuwe kwaliteiten en kansen voor de combinatie van wonen en werken. Een van de juryleden, architect Like Bijlsma (SUB office), licht de kwaliteiten van het plan toe: ‘net als in ZOHO is er sprake van een gelaagd plan: de begane grond is de publieke laag met bedrijvigheid en heeft mooie kleinschalige binnenpleinen, daarboven is een laag met voornamelijk wonen.’ Zo ontstaat een fijnmazig en doorwaadbaar gebied waarin de publieke ruimte vastligt.
Sandra Sijbers noemt het M4H gebied als de ideale locatie om te onderzoeken en te testen wat de mogelijkheden zijn van dit type gebieden: ‘Je hebt te maken met havenactiviteiten en havengeluid en hoe kun je daar het wonen en andere type functies gaan combineren?’ Onder het credo: mengen waar kan, scheiden waar moet.

Innovaties en experimenten

Door op gebiedsniveau te gaan ontwerpen aan de compacte stad komen de (ontwerp)keuzes die gemaakt moeten worden naar voren. En daar wil de gemeente kennis uit ophalen die ze richting die grote Omgevingsvisie kan adresseren als aandachtspunten. ‘We moeten de komende tijd veel aandacht besteden aan de mix tussen een groots en meeslepende visie en concrete uitwerking op locaties’, concludeert Sijbers. En daarvoor lijkt experimenteren eerder noodzakelijk dan optioneel.
De ruimte voor experimenten en innovaties wordt in de Rotterdamse Architectuurnota (die zo’n jaar geleden gepresenteerd is) benadrukt als noodzakelijke vrije ruimte die door goed beleid geboden kan worden en van belang is voor de ontwikkeling van de stad. De focus ligt daarbij onder meer op de woningbouwopgave. Sanne van Manen ziet hierin een discrepantie tussen die ambitie voor innovatie en de praktijk waarin zij als architect standaard programma’s van eisen voor woongebouwen op haar bureau krijgt. ‘Terwijl er met de bouw van al die woningen in de bestaande stad een enorme kans ligt om daarmee accenten te leggen op de stad: wie moet daar komen te wonen en op welke plek?’, agendeert Van Manen. Daarvoor zijn innovaties in de woningbouwtypologie nodig en ze meent dat dit – in tegenstelling tot wat wethouder Bas Kurvers veronderstelt – niet hoeft te leiden tot duurdere woongebouwen dan wat er nu gebouwd wordt. ‘Je kunt juist door innovaties betaalbaarder en flexibeler bouwen’. Rotterdam heeft zich bewezen als stad van innovatieve woningbouw, zoals het Justus van Effenblok (woonblok met brede galerij rondom een groen hof) en de Bergpolderflat (eerste galerijflat) – beide met collectieve voorzieningen en door standaardisatie in de bouw goed betaalbaar.
Als hedendaags voorbeeld van innovatieve woningbouw wordt Family scraper de Maasbode in de wijk Cool genoemd. Een woontoren voor families met straatjes op verschillende woonlagen. ‘Is het mogelijk om bij elke woonopgave in Rotterdam te stellen dat er innovatie moet plaatsvinden: in typologie, programmering, ook graag op techniek, op de duurzaamheid’, bevraagt Van Manen. En die ruimte voor experiment en innovatie moet je niet aan het toeval overlaten, voor die ruimte moet je heel bewust kiezen en in beleid vastleggen om te komen tot een Rotterdamse compacte stad.
Hedwig van der Linden heeft naar aanleiding van Meetup #3: Ruimte in de compacte stad dit artikel geschreven.
Over Meetup SMC
Wekelijks organiseert AIR online gesprekken met Rotterdamse stadmakers. De Meetups halen verschillende opgaven op die anno 2020 spelen in de stad. De gesprekken met Rotterdamse initiatiefnemers schetsen een beeld van een open stad in een uitzonderlijk jaar. Welke kansen en ambities zien we voor een compacte stad en waar vinden we ruimte voor beweging, ontmoeting en voor initiatief?